6. Hoe konden ze?!

De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan.
(Genesis 3:6)

De eerste drie hoofdstukken van Genesis zijn het fundament voor het begrijpen van ons geloof, het vormen van onze kijk op de wereld en ons leven als leerlingen van Christus.

Het hart van de zonde van Adam en Eva was dat ze niet gehoorzaam waren aan Gods uitgesproken gebod: “je mag niet eten van de boom…” (Genesis 2:17). Het was een overtreding (ze gingen over een verboden grens heen) en zo was het onontkoombaar een opstand tegen God. Het verbod gaf een grens aan voor het gedrag van de man en de vrouw, die verder een ongelofelijke vrijheid kregen om Gods schepping te onderzoeken en te beheren; en dit verbod was een teken van Gods ultieme gezag, in hoe zij die vrijheid zouden gebruiken.

Buiten de kerk denken veel mensen dat het christelijk geloof een negatieve godsdienst is: onze vrijheid wordt om de haverklap beknot door een ‘gij zult niet…” Het zal je misschien verbazen, maar negatieve geboden geven meer vrijheid dan positieve geboden. In plaats van dat God Adam en Eva handboeken gaf over hoe je het vee moet hoeden of hoe je bomen moet snoeien, of hoe je lief moet hebben (“je moet het precies zo doen”), gaf God ze de vrijheid om zelf uit te vinden hoe ze de dingen konden doen, met de vreugde van hun eigen ontdekkingen.
Hier hoorde natuurlijk ook de vrijheid bij om fouten te maken. Maar deze overtreding was meer dan een ‘foutje’: ze hadden moeilijk naar de Here kunnen gaan en zeggen: “O, sorry, we waren het vergeten.” Ze dachten dat ze het beter wisten dan God en maakten een bewuste keuze om tegen zijn duidelijke wil in te gaan.

Het is haast niet te geloven: Adam en Eva leefden in de weelde van de schepping, hun wil was nog niet corrupt door de zonde. En toch bezweken ze onder de verleidingen van een van de schepsels waar zij gezag over gekregen hadden. Maar ze bezweken. En die zonde die de eerste mensen begingen, werd als een erfelijke ziekte doorgegeven, door het hele ras heen. De mensheid heeft deze smet sindsdien gedragen, zoals Psalm 51 zegt: “al zondig toen mijn moeder mij ontving” (Psalm 51:7).
En toch, hoe bepalend dit hoofdstuk ook is voor hoe het verder gaat, hier begint het grootse verhaal van de bijbel niet en hier eindigt het ook niet. Het begint met een ongerepte schepping en eindigt, door de opstanding heen, met een herstelde nieuwe schepping – met de volken die wandelen in het licht van Gods luister (Openbaring 21:24).

Om te malen…

  1. Lees Romeinen 5:12-21, en let erop hoe Paulus een contrast aanbrengt tussen Adam en Christus, met het bijbelverhaal van zonde en redding.

Plaats een reactie